Oefeningen NT1 – Eindniveau – Woordontleding

 

  1. Het lidwoord
  2. Het zelfstandig naamwoord
  3. Het zelfstandig naamwoord
  4. Het werkwoord
  5. Het persoonlijk voornaamwoord
  6. Het bezittelijk voornaamwoord
  7. Het aanwijzend voornaamwoord
  8. Het wederkerig voornaamwoord

 

1. Het lidwoord

 

1. Klik op het lidwoord
2. Klik op het lidwoord
3. Klik op het juiste
4. Vul in: de of het
5. Typ de, het of een
6. Vul in: de of het
7. Vul in: de of het

 

 2. Het zelfstandig naamwoord

 

1. Klik op het zelfstandig naamwoord
2. Klik op het zelfstandig naamwoord
3. Is het woord een zelfstandig naamwoord of niet? sleep
4. Is het woord een zelfstandig naamwoord of niet? sleep
5. Typ de zelfstandige naamwoorden typ: ‘geen’ in de overblijvende vakjes)

 

3. Het bijvoeglijk naamwoord

 

1. Klik op het bijvoeglijk naamwoord
2. Klik op het bijvoeglijk naamwoord
3. Klik op het bijvoeglijk naamwoord
4. Typ het bijvoeglijk naamwoord
5. Typ het bijvoeglijk naamwoord juist
6. Typ de bijvoeglijke naamwoorden
7. Typ het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord met n achteraan
8. Typ het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
9. Typ het stoffelijk of gewoon bijvoeglijk naamwoord

 

4. Het werkwoord

 

1. Klik op de werkwoorden
2. Klik op de werkwoorden
3. Klik op de werkwoorden
4. Is dit woord een werkwoord? slepen
5. Is dit woord een werkwoord? slepen
6. Typ de werkwoorden

 

 

5. Het persoonlijk voornaamwoord

 

1. Klik op het persoonlijk voornaamwoord
2. Klik op het persoonlijk voornaamwoord

 

6. Het bezittelijk voornaamwoord

 

1. Klik op het bezittelijk voornaamwoord in iedere zin
2. Klik op het bezittelijk voornaamwoord in iedere zin
3. Kies: u/uw, jou/jouw

 

7. Het aanwijzend voornaamwoord

 

1. Klik op het aanwijzend voornaamwoord
2. Klik op het aanwijzend voornaamwoord

 

 

8. Het wederkerig voornaamwoord

1. Klik op het werderkerend voornaamwoord in de zin
2. Klik op het wederkerend voornaamwoord in de zin
3. Kies het juiste wederkerend voornaamwoord